- stijf
- {{stijf}}{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [niet soepel] stiff ⇒ rigid2 [goed samenhangend] stiff ⇒ firm3 [bolstaand] bulging4 [figuurlijk] [houterig] stiff ⇒ wooden5 [niet hartelijk] stiff ⇒ formal6 [strak] taut, tight♦voorbeelden:1 stijf linnen • starchy/stiff linen〈figuurlijk; Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand met de stijve nek bezien • give someone the cold shoulderstijve spieren, een stijve rug • stiff muscles, a sore backstijf en stram • stiff and stark〈figuurlijk〉 iemand stijf schelden/vloeken • yell/swear someone's ears offstijf van de kou • numb with cold〈vulgair〉 een stijve krijgen/hebben • get/have a hard-on2 eiwit stijf kloppen • beat the egg whites until stiff3 〈figuurlijk〉 zijn proefwerk staat stijf van de fouten • his test is riddled with mistakeshij staat stijf van de doping • he's been doped to the gills4 stijve bewegingen/manieren • stiff movements/manners5 een stijve begroeting • a stiff greetingeen stijf knikje • a stiff nod6 een touw stijf spannen/aantrekken • stretch/pull a rope tautII 〈bijwoord〉1 [niet soepel] stiffly ⇒ rigidly2 [houterig] stiffly ⇒ woodenly3 [niet hartelijk] stiffly ⇒ formally4 [strak] stiffly ⇒ tautly♦voorbeelden:1 stijf lopen • walk stiffly3 stijf groeten • greet stiffly4 zij hield het pak stijf vast • she held on to the package with all her might
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.